Vergelijking is de basis van ieder forensisch onderzoek. Het onderzoek richt zich op de vergelijking van iets dat we niet weten, met iets dat we wel weten. We vergelijken bijvoorbeeld het DNA uit een haar van onbekende herkomst (we weten niet van wie het haar afkomstig is), met de aanwezige DNA profielen van bepaalde referentiepersonen (we weten wel van wie het DNA afkomstig is).

Ieder onderzoek dat we uitvoeren richt zich op een mogelijkheid. De mogelijkheid dat het materiaal van onbekende herkomst, overeenkomt met of afkomstig is van dezelfde bron als het materiaal van bekende herkomst.

Al deze mogelijkheids-vragen kunnen worden vertaald naar een vergelijking.

‘Wie heeft deze geldkluis aangeraakt?’ kan worden vertaald naar: ‘Is de vingerafdruk op deze geldkluis hetzelfde als de vingerafdrukken die afkomstig zijn van die persoon?’

Soms moet men wat verder zoeken in de gestelde onderzoeksvraag om de vergelijking te vinden.
‘Is deze persoon onder invloed van alcohol?’ wordt: ‘Komen de bestanddelen in het bloed van deze persoon overeen met de bestanddelen die in het bloed aanwezig zijn na het nuttigen van alcoholische middelen?’

Referentiemateriaal

In een eerdere blog heb ik verteld over referentiemateriaal en de voorwaarden waar goed referentiemateriaal aan moet voldoen.
Het referentiemateriaal is het vergelijkingsbestand waarmee het onbekende materiaal wordt vergeleken. Als het juiste materiaal niet in het vergelijkingsbestand aanwezig is, zal nooit een overeenkomst worden gevonden.

De vergelijking zelf bestaat vervolgens uit twee stappen.

Hoofdklasse

In eerste instantie wordt de aard van het materiaal en de hoofdklasse waartoe het onbekende materiaal behoort, vastgesteld.
Een onbekend wit poeder zal in eerste instantie worden onderzocht, waarbij wordt gekeken of het materiaal een verdovend middel, een voedingsmiddel of een schoonmaakmiddel betreft. Hiervoor wordt gezocht naar de hoofdbestanddelen van de onbekende stof.

Ook  andere materialen en sporen worden in eerste instantie onderzocht op categorie.
Een werktuigspoor zal in eerste instantie worden gecategoriseerd in het soort werktuig. Zijn deze sporen veroorzaakt door een breekijzer of door een schroevendraaier? Is dit haar afkomstig van een persoon of van een dier?
Het hoofdkenmerken geeft informatie over het soort materiaal waar we mee te maken hebben.

Identificerende eigenschappen

Wanneer de hoofdklasse van een materiaal is vastgesteld, wordt het materiaal geïdentificeerd aan de hand van de specifieke, identificerende kenmerken.
Hierin zijn ook weer gradaties te onderscheiden.
Als we hebben vastgesteld dat het witte poeder een suiker is, kunnen we vervolgens onderscheid maken in poedersuiker, druivensuiker of zoetstof (sacharine) betreft. En hierna kunnen we eventueel gaan kijken naar het merk op basis van de chemische samenstelling van het poeder.

Als we hebben vastgesteld dat een schoenafdruk is gemaakt door een schoen met een bepaald patroon op de zool, kunnen we vervolgens vaststellen welke maat schoen het betreft, of het een linker- of rechterschoen betreft en hierna kan de schoen worden geïdentificeerd aan de unieke slijtagesporen die aanwezig zijn op de schoenzool.

Bij het vergelijken op basis van unieke, identificerende kenmerken zoekt de analist naar sporen die alleen op of in het ene gebruikte materiaal voorkomen. Met de unieke eigenschappen of kenmerken wordt het materiaal onderscheiden van andere materialen van gelijke aard.

Het onderzoek dat wordt uitgevoerd en de vergelijkingsmogelijkheden die er zijn hangen altijd af van onder andere de vraag van de opdrachtgever, het beschikbare referentiemateriaal en de kwaliteit van het te onderzoeken materiaal.
Maar vergelijkingen brengen ons tot het identificeren van de materialen waar we mee te maken hebben.

Samen naar de waarheid!
Cynthia