DNA is een begrip dat we inmiddels allemaal wel een keer gehoord hebben, het is ook behoorlijk bekend dat DNA voor ieder persoon uniek is en dat een persoon in iedere cel in zijn lichaam hetzelfde DNA heeft. De meeste mensen weten zelfs dat we DNA krijgen van onze ouders.

Maar hoe werkt dat nou precies? En hoe kunnen we dat gebruiken in forensisch onderzoek?

 

Bevruchting

Bij de bevruchting versmelten een eicel (van de moeder) en een zaadcel (van de vader) met elkaar tot één nieuwe cel (van het kind).

Deze nieuwe cel bevat het DNA dat van de moeder aanwezig is in de eicel, en het DNA dat van de vader aanwezig is in de zaadcel.

En daar is de nieuwe unieke combinatie ontstaan. Eicellen en zaadcellen zijn de enige cellen in ons lichaam die niet exact hetzelfde DNA bevatten als de overige cellen in ons lichaam. Een zaadcel bevat maar de helft van het DNA van de vader, de eicel bevat maar de helft van het DNA van de moeder.

Het nieuwe DNA is dus een combinatie van een deel van het DNA van moeder en een deel van het DNA van vader.

Uniek van moeder

De zaadcel bestaat uit een celkern en een staart. De eicel bestaat uit cytoplasma waar mitochondriën zich in bevinden.
Dit betekent dus ook dat bij de bevruchting het nieuw gevormde DNA alleen mitochondriën van de moeder bevat. Er zijn geen mitochondriën van de vader aanwezig (mitochondriën bevinden zich niet in de celkern).
Hieruit volgt dat mitochondriën altijd van moeder op kind worden overgedragen (zowel naar zonen als naar dochters).

Wanneer er dus een vraag bestaat over of twee personen eenzelfde moeder hebben, kan met behulp van mitochondriaal DNA onderzoek worden aangetoond of er verwantschap bestaat.

Hierbij moet wel worden opgemerkt dat alle personen in dezelfde vrouwelijke lijn hetzelfde mitochondriaal DNA bezitten. Er kan dus nooit een sluitend antwoord worden gegeven of de verwantschap bestaat via eenzelfde moeder of via een tante (of een oma of een nicht uit dezelfde vrouwelijke lijn).

Uniek van vader

De chromosomen (waar het DNA op ligt) uit de celkern van vader bepaald het geslacht van het nieuwe kind. Wanneer de celkern (met het halve DNA van vader) een X bevat, is het nieuwe kindje een meisje, wanneer de celkern een Y bevat, is het nieuwe kindje een jongetje.

Alleen mannen bezitten een Y-chromosoom. Dit Y-chromosoom kan ook alleen afkomstig zijn van de vader (de moeders hebben immers geen Y-chromosoom om via de eicel door te geven). En omdat de vader ook maar één Y-chromosoom heeft (hij heeft immers van zijn ouders ook de combinatie XY), wordt in de vaderlijke lijn steeds hetzelfde Y-chromosoom doorgegeven (let op: dit is iets anders dan dezelfde helft van het DNA-profiel!).
Het unieke Y-chromosomaal DNA is voor iedere man in dezelfde mannelijke lijn gelijk. Met behulp van onderzoek aan dit specifieke DNA kan duidelijkheid worden verkregen over verwantschap in de mannelijke lijn.

Ook hierbij geldt weer dat alle mannen in dezelfde mannelijke lijn, gelijk Y-chromosomaal DNA bezitten. Broers bezitten hetzelfde Y-chromosomaal DNA en hun zonen (die neven van elkaar zijn) dus ook. Bij onderzoek aan twee neven (uit dezelfde vaderlijke lijn) zal dus overeenkomstig Y-chromosomaal DNA worden gevonden, terwijl de neven niet dezelfde vader hebben.

Verwantschap

Om vader- en/of moederschap aan te tonen zal onderzoek worden uitgevoerd op het gehele DNA-profiel. Wanneer dit echter niet mogelijk is, doordat de vader en/of moeder bijvoorbeeld niet beschikbaar zijn voor deelname aan het onderzoek, kan met behulp van mitochondriaal DNA of Y-chromosomaal DNA toch onderzoek worden verricht naar verwantschap tussen twee personen.

Met de beperkingen van bovenbeschreven onderzoeken, kan niet altijd uitsluitsel worden gegeven over de exacte familierelatie tussen twee personen. Maar door de overerving via de vrouwelijke of mannelijke lijn, kan wel tot vele generaties terug worden onderzocht of personen verwant zijn aan elkaar.

Samen naar de waarheid!
Cynthia