Eén van de belangrijkste taken van een (particulier) onderzoeker bij het omgaan met sporenmateriaal, is het bewaren van de integriteit van deze materialen. Wanneer achteraf niet kan worden vastgesteld welke handelingen met de sporen zijn uitgevoerd of waar de materialen zich hebben bevonden, kan niet met zekerheid worden gesteld dat er tijdens de onbewaakte momenten niet iets ongeoorloofds is gebeurd met de sporen.

De onderzoeksresultaten kunnen dan niet meer worden toegewezen aan de onderhavige situatie. Het is immers niet zeker dat de resultaten zijn ontstaan door de onderhavige situatie of door een handeling of gebeurtenis na het veiligstellen van de materialen.

In de praktijk gebeurt het echter maar zelden dat een onderzoeker zicht heeft op de sporenmaterialen vanaf het moment van het incident dat wordt onderzocht.
Er zal dus altijd een periode zijn waarin niemand toezicht heeft gehad op het materiaal.

Integriteit tijdens de periode zonder toezicht

Deze periode betreft soms de periode tussen het incident en het tijdstip dat de onderzoeker ter plaatse is, en soms de periode tussen het incident en het tijdstip waarop de opdrachtgever het materiaal aan de onderzoeker overhandigt.

In deze laatste situatie is het van belang om zo goed mogelijk bij de opdrachtgever na te vragen hoe hij het materiaal heeft aangetroffen en welke handelingen hij heeft uitgevoerd na de vondst.

In alle gevallen zal de onderzoeker moeten proberen om zo goed mogelijk in kaart te brengen wat er is voorafgegaan in de onbekende periode.

Kan worden vastgesteld of geschat hoe lang de periode heeft geduurd?
Is het mogelijk dat er personen (onbewust) in de buurt van de materialen zijn geweest?
Zijn er omgevingsfactoren (bv. weersomstandigheden) die in deze periode invloed hebben gehad op de materialen?

Wanneer een opdrachtgever (of een derde) de sporenmaterialen heeft gevonden en verplaatst om ze aan een onderzoeker aan te bieden, kunnen specifiekere vragen worden gesteld:

  • Wanneer is het materiaal gevonden?
  • Waar is het materiaal aangetroffen? In welke positie bevond het materiaal zich toen? Wat was de relatie met andere materialen in dezelfde ruimte/omgeving?
  • Waarom denkt de opdrachtgever dat dit materiaal een relatie heeft met de onderhavige situatie?
  • Waar heeft de opdrachtgever het materiaal aangeraakt?
  • Zijn er nog andere mensen in aanraking geweest met het materiaal?
  • Wat heeft de opdrachtgever exact gedaan met het materiaal tussen het moment van vondst en het moment van overdracht aan de onderzoeker?
  • ….

De vragenlijst kan nog veel verder worden uitgebreid. Met behulp van deze vragen probeert de onderzoeker vast te stellen wat er met het materiaal is gebeurd, na het moment dat het tijdens het incident is achtergelaten, ontstaan, gebruikt of op een andere manier betrokken was.

Wanneer kan worden vastgesteld wat er is gebeurd met het materiaal en daarbij ook kan worden vastgesteld wat de effecten hiervan zijn op het materiaal, kan de ‘onbekende periode’ zover mogelijk worden gereconstrueerd.
Afhankelijk van de antwoorden op de vragen kan het materiaal, of een deel daarvan, dan alsnog worden gebruikt voor verder onderzoek.

Samen naar de waarheid!
Cynthia